Tweeluik: Wijs kijken en Kijkwijzer

Goede Gerard
De lente is -volgens mijn kalender- al een paar weken terug aangebroken. En ik moet zeggen: de prunusboom bloeit, de vruchtenbomen en de krentenbomen hebben volop bloemen en dichter bij de grond ontluikt allerlei gewas met een veelheid aan kleuren. Het zal wel aan mij liggen, dat ik geen lentekriebels heb gehad -leeftijd misschien- en dat ik een hekel begin te krijgen aan die voortdurende wind en regelmatig neerdalende regen in de afgelopen periode. Ik ben blij dat ik niet meer hoef te tennissen en dat mijn ‘lijfsport’ -biljarten- zich binnen afspeelt.

Biljarten: je wilt met jouw ene bal, de stootbal, de twee andere raken. Simpel nietwaar? Je gebruikt daartoe een stok met een kurken uiteinde, de keu genoemd, welk uiteinde je stroef maakt met behulp van een vaak blauwachtige substantie, het krijt. Doe je dat laatste niet dan is de kans groot, dat het uiteinde over of langs de stootbal schampt waarna hoongelach je deel is. ‘Krijt op tijd’ is dan het meest positieve advies van je tegenstander, de teller en kijkers. Maar genoemd hoongelach overstemt dat advies nogal eens. 

Laat ik dit verhaaltje beginnen na het zorgvuldig krijten van het uiteinde van je keu, de pomerans, en je meenemen bij het bezien hoe je de volgende stoot gaat maken. Want je wilt een punt scoren (een carambole) en liefst daarna nog eentje. Liggen de twee andere ballen op overzienbare afstand van elkaar en bijvoorbeeld niet recht achter elkaar, dan is je plan gauw getrokken. Je raakt eerst de één en dan zodanig dat jouw stootbal naar de tweede stuit en die ook raakt. Je krijgt daar weinig waardering voor, want zulke ballen zijn een makkie. Pas als ze verder uit elkaar liggen, met rare hoeken en zo, dan kun je je als knappe biljarter manifesteren. In dergelijke gevallen is de tafel waarop je speelt behulpzaam. Het speelvlak is namelijk omrand met min of meer flexibele zijkanten, de banden, die je mag gebruiken om je stootbal van het ene naar het andere doel te zenden. Weet je ook dan beide doelballen te raken, dan is er soms een goedkeurend gebrom hoorbaar. Echter, de weg van de ene naar de andere doelbal is betrekkelijk lang en er kan dus onderweg ook heel veel ongemak gebeuren, waardoor je je carambole mist. Heel soms verandert dat ‘ongemak‘ in een mazzel: de ene doelbal ketst tegen jouw stootbal, waardoor die laatste tegen alle verwachtingen in ook de tweede doelbal raakt. Dan komt één van de moeilijkste aspecten van de edele biljartsport om de hoek: net doen of je het zo bedoeld had (oftewel: wijs kijken). 

Kun je je voorstellen, dat ik het biljarten een veel rijkere ervaring vind dan het tennissen? Eén balletje maar, geen keu met een kurken uiteinde, maar een groot racket met een heel net erin gespannen om die bal te raken. Krijten is dus niet nodig, er is een net gespannen tussen de deelnemende tennissers, zodat je weet op welke hoogte je de bal moet spelen en dankzij duidelijk getrokken lijnen weet je gewoon tot hoe ver je kunt gaan. Je krijgt ook nauwelijks of geen positief advies, want ‘op tijd krijten’ beïnvloedt je spel geenszins, het blijft gewoon bij hoongelach als je een fout maakt.

Om eerlijk te zijn moet ik toegeven, dat ik lange tijd met heel veel plezier heb getennist. Ik denk dat in die tijd, vroeger…, het weer aanmerkelijk beter was om je buiten op de baan te bewegen. Al bij al hoop ik natuurlijk ook, dat je een mooi en vooral leuk tennisseizoen hebt. Je kent toch ook in het tennis het belang van wijs kijken.

Hartelijke groet

kees

Hoi Kees,

Jij zit met je brief wel erg in het ij-tijdperk: wijs kijken, krijt op tijd, lijfsport enz. Grotendeels onontbeerlijk als je in het edele biljartspel enigszins indruk wilt maken. Maar ook in andere sporten kom je dit soort termen tegen, meestal niet in positieve zin. Bij ‘de voetbal’ bijvoorbeeld hoorde je in mijn tijd langs de lijn geregeld de kreet ‘Hé kale, eerst krijten’ over het veld schallen, als die spits weer eens via een hopeloze kopbal een doelpunt trachtte te maken. Ik zeg dan wel ‘in mijn tijd, maar dan doel ik niet op mijn elftal in de jaren ’70 van de vorige eeuw. In dit elftal liepen louter mannen met lange lokken of met een Jimi Hendrix-kapsel  rond. Trouwens op ons niveau (Vreeswijk 6, een lager team had de club niet) stond er naast verloofden of echtgenotes niemand langs de lijn. Terwijl we toch geregeld zondags - in weer en wind- de sterren van de hemel speelden. De kreet ‘Vreeswijk uit, altijd lastig’ spreekt wat dit betreft boekdelen. 

De keu, zeg maar het racket voor biljarters, kom je eveneens in het vaderlandse voetbal tegen, maar dan met een hoofdletter geschreven. De Keu was namelijk tientallen jaren de bijnaam van Eddy Achterberg, sinds jaar en dag bekend als een soort Mister FC Twente. Maar zijn (semi-)professionele loopbaan begon hij in Utrecht bij D.O.S. (Door Oefening Sterk). In zijn jeugdjaren werd hij al door buurtgenoten en mede-voetballers de Keu genoemd. Ter verduidelijking: een keu is een andere betiteling voor een varkentje. Zijn lichaamsbouw en aangezicht gaven daar kennelijk alle reden toe. Achterberg heeft nooit ernstig geleden onder die naam. Hij vond het gewoon een koosnaampje, was er zelfs trots op. 

Laat ik terugkomen op de inhoud van jouw brief, biljarten dus, jouw geliefde binnensporttijdverdrijf heden ten dage. In mijn herinnering heb ik zo’n vijftig jaar geleden voor het laatst een biljartkeu in mijn handen gehad. En de ballen zo af en toe geraakt. Mijn vrienden en ik hadden het knap hoog in de bol. Libre leek ons te min, dus we vermaakten ons met tien over rood of met een potje driebanden. Dat was in mijn geval wel erg hoog gegrepen. Maar ja Kees, het gaat om het spel, niet om de knikkers. Anders had ik er wel mijn beroep van gemaakt.

In jouw brief spreek je van het feit, dat je ondanks -of juister- dankzij een klos toch een punt aan een serie caramboles kunt bijschrijven. En dat benoem jij vervolgens als een van de moeilijkste aspecten van biljarten: net doen of je het zo bedoeld had: oftewel wijs kijken. 

En dat gaat je blijkbaar goed af in jullie speelhol, de Veldkei en kennelijk beter dan op de centercourts. Daar waar je voorheen de ‘ohs’ en ‘ahs’ van teamgenoten en publiek ‘langs de lijn’ dankbaar in ontvangst nam. Maar ook op die banen kun je wijs kijken, zeg ik uit eigen ervaring. Zeker als ik met het nodige geluk een fraai punt scoor en dan naar mijn tegenstanders kijk alsof zo’n spectaculaire actie (gamewinst via een geniepige netbal bijvoorbeeld) tot de gewoonste zaak van de wereld behoort. “Daar heb ik niet voor niets jarenlang op getraind” hoor ik vervolgens mezelf arrogant zeggen. Oftewel ‘Door oefening sterk’, naar het voorbeeld van de Keu. Ik ken dus ook in het tennis het belang van wijs kijken. Misschien zelfs wijzer kijken teneinde jou en beetje te overtoepen.

Je besluit jouw brief met de hoop dat ik een mooi en vooral leuk tennisseizoen heb. Die hoop werd afgelopen week al werkelijkheid. Na zeven jaar afwezigheid acteerde ik weer in HTC-clubkleuren in de dubbelcompetitie op vrijdagavond. En met succes. Na een redelijk kansloze maar ingecalculeerde nederlaag in het herendubbel (een van de twee mannen aan de andere kant van het net was enige klassen beter), stond ik daarna aan de zijde van een jonge dame (een ster in opkomst) een lekker potje te tennissen: 6-1 6-3. Goeie tijden, Kees!

Groeten,

Gerard.
P.S. Moedig, mogelijk enigszins overmoedig: onze oude teamgenoot Hans Oostveen en ik hebben samen ingeschreven in het 17+-open toernooi van HTC. Of dat achteraf een wijs besluit blijkt te zijn? De tijd zal het leren.

 

Nieuws Overzicht